Toespraak naar aanleiding van 200 jaar Faculteit Rechtsgeleerdheid Ugent

Door Geert Bourgeois op 13 mei 2017, over deze onderwerpen: Vlaamse regering
Geert Bourgeois

HET GESPROKEN WOORD TELT

Mevrouw de rector,

Mijnheer de vice-rector,

Mijnheer de ererector,

Mijnheer de gedeputeerde,

Mijnheer de eerste voorzitter van het hof van beroep Gent,

Geachte academisch beheerder en academisch directeur internationalisering,

Geachte decanen,

Geachte professoren, oud-professoren en leden van het academisch personeel,

Mevrouw de curator van “200 jaar Universiteit Gent”,

Geachte oud-studenten en studenten,

Geachte aanwezigen,

Met bijzondere gevoelens en heel veel genoegen ben ik vandaag naar Gent gekomen, om samen met u de tweehonderdste verjaardag van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent te vieren.

Ik ben blij hier te zijn als Vlaams minister-president.

In het kader van haar bevoegdheid  voor onderwijs, heeft de Vlaamse overheid de inrichting van haar academisch onderwijs opgedragen aan de Universiteit Gent.

Derhalve mag heel Vlaanderen, mogen alle Vlamingen delen in de vreugde  bij dit tweede eeuwfeest.

 

Blij, en ook trots, ben ik hier te zijn als alumnus, als oud-student van deze, van uw, van mijn, van onze Rechtsfaculteit.

 

Zoals velen van u, heb ik niets dan goede herinneringen aan mijn studentenjaren in Gent. Aan het sotte en aan het amoureuze, maar ook en vooral aan het vroede – aan de opleiding tot jurist die ons hier is gegeven, aan de vorming tot kritische en actieve burger die we hier hebben gekregen.

Met velen zijn wij vandaag naar Gent gekomen, vertegenwoordigers van opeenvolgende studenten- en professorengeneraties van de voorbije vijftig jaar, of meer. Vandaag mogen wij ons verbonden weten met de studenten en professoren van alle voorgaande generaties sinds 1817. Vandaag is het passend om dankbaar hulde te brengen aan allen die in die tweehonderd jaar hebben bijgedragen aan de groei en de bloei van onze faculteit, aan de opleiding van duizenden juristen, aan de vorming van duizenden jonge mensen.

In deze hulde wil ik  uitdrukkelijk  Willem Frederik prins van Oranje betrekken. Aan hem hebben wij het ontstaan en het bestaan van deze universiteit en van deze faculteit te danken.

Toen Willem in 1815 koning werd van de Verenigde, of beter: van de Herenigde Nederlanden, hadden de zuidelijke provincies al 18 jaar geen universiteit meer. De Franse bezetter had in 1797 de enige universiteit, de Katholieke Universiteit van Leuven, gesloten. Weliswaar was er vanaf 1806 in Brussel een Ecole de Droit, twee jaar later omgevormd tot Faculté de Droit van de nieuw gestichte Académie de Bruxelles,  maar die instellingen verstrekten een praktische opleiding in het Franse recht, en geen wetenschappelijk onderwijs. Bij besluit van 25 september 1816 gaf koning Willem de Zuidelijke Nederlanden ineens drie rijksuniversiteiten – evenveel als de Noordelijke Nederlanden er hadden. Ze werden gevestigd in Gent, Leuven en Luik. De keuze voor Gent was in belangrijke mate te danken aan het lobbywerk van het stadsbestuur en enkele invloedrijke particulieren. Een adviescommissie had de voorkeur gegeven aan Brugge omdat het voor studenten daar rustiger zou zijn dan in het roezemoezige Gent … Uiteindelijk viel de wijze keuze van koning Willem op de Arteveldestad.

Elk van de drie rijksuniversiteiten had vier faculteiten, waaronder een rechtsfaculteit. De verplichting om in het Latijn te doceren, werd meteen na de Belgische Revolutie van 1830 opgeheven. Het taalgebruik was voortaan vrij – of liever: zogezegd vrij. Omdat het wettelijk verplicht was de examens in het Frans af te leggen, werden zo goed als alle colleges in die taal gegeven. In 1835 werd het Frans zelfs de verplichte onderwijstaal aan de Gentse rijksuniversiteit. Dat was één van  de factoren die eraan bijdroegen dat het openbare leven in Vlaanderen in snel tempo verfranste.

Achteraf beschouwd, is het een zegen geweest dat er tot 1914 geen leerplicht bestond. Enkel en alleen om die reden, bleven vele honderdduizenden gewone Vlamingen ongeletterd en dus ook onverfranst – en kon zich het wonder van de Vlaamse Beweging voltrekken.

Schuchter weerwerk van taalminnaars in Antwerpen en Gent, en voorzichtige protestacties van de eerste flaminganten luidden  een ommekeer in. Langzaam trok het Vlaamse volk zich op uit het moeras waarin het dreigde weg te zinken.

De allereerste taalwet van 1873 maakte het gebruik van het “Vlaams” in strafzaken in Vlaanderen mogelijk. In 1889 maakte een nieuwe taalwet daar een verplichting van. Als gevolg daarvan werden aan de Gentse rechtsfaculteit de colleges strafvordering en strafrecht vanaf 1890 in het Nederlands gegeven  – maar het examen bleef tot aan de Eerste Wereldoorlog in het Frans. Zowel in het gerecht als in het openbaar bestuur verliep de vernederlandsing tergend traag, en was de tegenkanting mateloos groot. Bij de flaminganten groeide het inzicht dat het onderwijs het ijzer was om het verfransingsmechanisme te breken en de Franstalige machtspiramide te slopen.

Omstreeks de eeuwwisseling begon  een ongeziene campagne voor de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit.

Ze zou, naar de woorden van Lodewijk de Raet, een van haar felste propagandisten, de brug moeten zijn – ik citeer – “tussen de moreele vernedering, de economische minderheid en de intellectuele achterlijkheid van heden, en de gewenschte ontwikkeling van onze volkskracht”.

Tussen de indiening van het eerste wetsvoorstel, in maart 1911, en de wet op de vernederlandsing van de Gentse universiteit van 5 april 1930 lagen nog negentien lange jaren. De tegenstand was groot, ook onder de Gentse professoren en bij de Gentse bourgeoisie. De compromisformule van 1923, de zogenaamde Nolf-barak met een Nederlandstalige afdeling waar een derde van de cursussen in het Frans werd gegeven, en een Franstalige afdeling waar een derde van de cursussen in het Nederlands werd gegeven – dat compromis was al even halfslachtig als omslachtig, en het voldeed niemand.

Zeven jaar later was de volledige vernederlandsing een feit.

Bij de opening van het academiejaar, op 21 oktober 1930, kon rector August Vermeylen met gepaste trots zeggen: “Het machtigste georganiseerde werktuig ter verheffing van ons volk, de Vlaamsche Hoogeschool, zij is er nu, en zij leeft, en kan niet meer neergehaald worden”.

Vlaanderen had, honderd jaar na 1830 – pas honderd jaar na 1830 –, eindelijk een Vlaamse universiteit.

En zoals de flaminganten hadden verwacht, moest Leuven volgen. Daar waren in 1934 alle faculteiten opgedeeld in een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling, al duurde het nog tot 1963 duren vooraleer de Nederlandstalige Faculteit der Rechtsgeleerdheid volledig zelfstandig was.

 

Dames en heren,

 

Parallel aan het vernederlandsingsproces, waren intussen de academische opleidingen in het algemeen en de rechtenstudie in het bijzonder verscheidene keren hervormd. Ook de jongste halve eeuw zijn er enkele ingrijpende aanpassingen geweest. De oudsten onder ons herinneren zich nog het koninklijk besluit van 18 mei 1967, dat een afzonderlijke kandidatuur in de rechten instelde. Tot dan toe volgden rechtsstudenten de kandidatuur in de letteren en wijsbegeerte, en begon de eigenlijke juridische opleiding pas in het derde jaar – althans voor wie niet had moeten bissen.

Aansluitend bij de hervorming van de kandidaatsopleiding, voerde het koninklijk besluit van 1 augustus 1969 de graad van licentiaat in de rechten in, ter vervanging van het doctoraat. De graad van doctor in de rechten wordt sindsdien verleend na de openbare verdediging van een oorspronkelijk proefschrift.

Meer recentelijk was er de “Verklaring van Bologna” van 19 juni 1999. Ze bepaalt dat het hoger onderwijs in Europa georganiseerd wordt in een bacheloropleiding van minimum drie jaar en een masteropleiding van minimum één jaar. Het Structuurdecreet van 4 april 2003 heeft het hoger onderwijs in Vlaanderen aan “Bologna” aangepast. Zo is, na de doctor in de rechten en na de licentiaat in de rechten, de master in de rechten gekomen.

 

Dames en heren,

De voorbije halve eeuw was er niet alleen één van grondige hervormingen, het was ook de periode van de democratisering van ons hoger onderwijs. Tot de Tweede Wereldoorlog was studeren door de bank genomen het voorrecht van jongens uit gegoede gezinnen. De oprichting van het Nationaal Studiefonds in 1954 was een keerpunt. Door de financiële steun van de overheid konden meer jongeren hoger onderwijs volgen. In Gent steeg het aantal studenten van drieduizend in 1953 tot vierduizend in 1960. In de jaren 1960, de golden sixties met hun snelle welvaartsstijging, deed zich een ware explosie van de studentenpopulatie voor. In 1969 telde de universiteit van Gent er al meer dan tienduizend, van wie, en gelukkig, steeds meer meisjesstudenten. Vandaag zijn het er drie keer zoveel: aan deze twee eeuwen jonge universiteit studeren meer dan 36.000 jonge mensen, van wie een kleine vierduizend aan de Rechtsfaculteit.

Dames en heren,

Wij, Vlamingen, mogen trots zijn op de kwaliteit van ons onderwijs: van de kleuterklas tot de postinitiële masteropleiding, de zogenaamde ManaMa (master na master).

Wij, Vlamingen,  mogen er ook trots op zijn dat de drempel tot ons academisch onderwijs laag is.

Ook al was deze Vlaamse regering verplicht de tering naar de nering te zetten en te besparen; ook al is het inschrijvingsgeld licht gestegen – en de studenten zouden geen studenten zijn, indien ze daar niet tegen hadden betoogd, zoals ik mocht ondervinden toen ik op 23 september 2014 op uitnodiging van professor Carl Devos het openingscollege Politicologie hield –, ook al is het inschrijvingsgeld licht gestegen, dan nog is de prijs van een toegangsticket tot ons hoger onderwijs in vergelijking met veel andere landen vrij laag.

En dat willen en dat moeten wij zo houden. Omdat kennis de belangrijkste duurzame grondstof is voor onze welvaart en ons welzijn. Omdat elke jongere maximale kansen moet krijgen om kennis te verwerven en zijn talenten te ontwikkelen.

Overigens is het democratiseringsproces, ondanks de flinke vooruitgang, niet af. Nog te weinig kinderen van niet hoogopgeleide ouders, nog te weinig kinderen uit gezinnen met een migratieachtergrond vinden de weg naar de universiteit.

 

Dames en heren,

Ik weet niet of er naar aanleiding van dit “Tijgerfeest” is berekend hoeveel studenten er in die tweehonderd jaar Gent verlaten hebben  met een diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten op zak, maar het zijn er zeker vele duizenden.

Voor wie de rechtsfaculteit verlaat, staan vele wegen open, méér in elk geval dan voor afgestudeerden van andere faculteiten. Le barreau mène à tout, à condition d’en sortir.

Overal vond en vind je doctors, licentiaten en masters in de rechten:

in de advocatuur en in de magistratuur; in de handel en in de industrie; in het bank- en financiewezen; in de kunst- en cultuurwereld; bij de overheid op al haar niveaus en bij de media in al haar vormen; en hier en daar vind je zelfs iemand die in de politiek versukkeld is ...

 

Eén van hen, dames en heren, staat hier voor u.

En zoals u weet, ben ik niet alleen minister-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Buitenlands Beleid en van Onroerend Erfgoed, zoals mijn officiële titel luidt. Ik ben ook Vlaams minister van Justitie – en wel de eerste Vlaamse minister van Justitie in de nog jonge geschiedenis van onze deelstaat –, al staat dat niet in de titel die ik draag.

Inderdaad: bij de geleidelijke opbouw van zijn beleidsautonomie, heeft Vlaanderen ook bevoegdheden in de justitiële sfeer gekregen en daar eigen instrumenten en instellingen voor ontwikkeld. Zo hebben wij drie onafhankelijke administratieve rechtscolleges die oordelen over gewestbevoegdheden: het Milieuhandhavingscollege, de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen.

Sinds eind 2014 opereren de drie administratieve rechtscolleges onder de koepel van de Dienst van de Bestuursrechtscolleges, zeg maar: onze eigen Vlaamse Raad van State. Bij de oprichting ervan, hebben we er een eigen, moderne rechtspleging voor uitgewerkt. Door nauw samen te werken, kunnen de drie administratieve rechtscolleges binnen een redelijke termijn een effectieve en kwaliteitsvolle rechtsbescherming garanderen. Zoals de andere deelstaten, kan Vlaanderen de niet-naleving van bepalingen in zijn decreten strafbaar stellen, en de straffen op die inbreuken bepalen. De vervolging zelf is zaak van het Openbaar Ministerie, onder toezicht van de federale minister van Justitie.

Tot de zesde staatshervorming waren de deelstaten in geen enkel opzicht bij het strafrechtelijk beleid betrokken. Vanuit staatsrechtelijk oogpunt was dat niet “gezond” en het veroorzaakte af en toe frustratie – zoals toen het College van procureurs-generaal vier jaar geleden zei dat domiciliefraude in de sociale huisvesting geen prioriteit had.

Sinds 1 juli 2014  hebben de deelstaatregeringen een positief injunctierecht, met andere woorden: het recht om de vervolging te bevelen in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, onder meer ruimtelijke ordening, leefmilieu, dierenwelzijn, sociale huisvesting, sport en arbeidsmigratie.

Begin dit jaar heeft de Vlaamse regering haar gedragslijn vastgelegd. Zoals het de traditie is, zullen wij, ter wille van de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie, terughoudend zijn en zuinig gebruik maken van ons injunctierecht.

Zo moet het gaan om de vervolging van een misdrijf die voor ons prioritair is en moet het zeker of toch zeer waarschijnlijk zijn, dat het parket zelf geen initiatief zal nemen.

Dames en heren,

Sinds de zesde staatshervorming zijn wij ook betrokken bij de uitwerking van de bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid die verband houden met de bevoegdheid van de deelstaten, alsook bij de planning van het veiligheidsbeleid. Daartoe neem ik als vertegenwoordiger van de Vlaamse regering geregeld deel aan vergaderingen van het College van procureurs-generaal.

Ten slotte heeft de zesde staatshervorming onze bevoegdheid voor jeugdbescherming verruimd en ons bevoegd gemaakt voor de juridische eerstelijnsbijstand, voor de organisatie en werking van de justitiehuizen, en voor het elektronisch toezicht.

U merkt het: Vlaanderen heeft een aardig pakket justitiële bevoegdheden.

Persoonlijk ben ik er voorstander van, om bij een volgende staatshervorming de deelstaten in staat te stellen zelf het gerechtswezen te organiseren.

In de meeste federale staten hebben de deelstaten een eigen gerechtelijk systeem. Dat is het geval in onder meer de Verenigde Staten, Duitsland, Zwitserland, Canada, Australië en Spanje.

In ons land is justitie een zo goed als helemaal federale bevoegdheid. Daarmee wijken we opvallend af van het “normale” federale paradigma. Dat is des te meer het geval omdat België een cultureel erg heterogene staat is, en deze  heterogeniteit ook in onze gerechtswereld merkbaar is. De Vlaamse visie op de organisatie en werking van het gerecht is niet dezelfde als de Franstalige. Ook daarom is het aangewezen justitie over te hevelen naar de deelstaten. Een letterlijke splitsing, met  zowel federale als deelstatelijke rechtbanken, zou onzinnig zijn. Het beginsel van eenheid van rechtsmacht kunnen en moeten we behouden. Maar in plaats van federale rechtbanken zouden deelstatelijke rechtbanken instaan voor de handhaving van alle rechtsregels die op een geschil toepasselijk zijn, of ze nu deelstatelijk dan wel federaal of, in toenemende mate, Europees zijn.

Dames en heren,

Veel, heel veel alumni van deze faculteit hebben belangrijke functies bekleed of bekleden nog belangrijke functies in alle domeinen van de samenleving. Veel, heel veel alumni van deze faculteit hebben een grote verantwoordelijkheid gedragen of dragen nog een grote verantwoordelijkheid in onze samenleving. Het is onbegonnen hier hun namen op te noemen, want de lijst is lang – en daar mogen, daar moeten we trots op zijn.

Want een universiteit leidt niet enkel op, mág niet enkel opleiden tot bekwaam meesterschap.

Een universiteit vormt ook, moét ook vormen tot actief en kritisch burgerschap. De omstandigheden en de omgeving waarin jongeren vandaag studeren, zijn anders dan tweehonderd, dan honderd, dan vijftig jaar geleden. In de collegezalen zitten geen enkele tientallen studenten meer, maar vele honderden.

Het blok geruit papier waarop wij collegenota’s namen, is vervangen door de laptop. De cursusboeken zijn dikker, de stof zwaarder geworden, want de samenleving is complexer geworden, onze staatsstructuur is ingewikkelder geworden, de Europese Unie heeft driftig gereguleerd, en daardoor zijn er meer regels om te ordenen en te richten.

Veel is veranderd, maar de essentie van de Rechtsfaculteit is dezelfde gebleven: jonge mensen opleiden tot vakbekwame juristen, maar ook en vooral vormen tot kritische en actieve burgers, die verantwoordelijkheid opnemen in alle geledingen van onze samenleving.

Niet alleen onze rechtsfaculteiten, ál onze faculteiten  zouden moeten bijdragen aan de vorming tot kritisch burgerschap.

Eigenlijk zou er in élke academische opleiding ruimte moeten zijn om de studenten vertrouwd, of verder vertrouwd, te maken met de inrichting en werking van onze democratische rechtsstaat, met onze grondrechten en met onze vrijheden.

Ik vertel u geen nieuws als ik zeg dat onze Vlaamse samenleving diverser en pluriformer is  dan tweehonderd, dan honderd, dan vijftig, zelfs dan vijfentwintig jaar geleden.

Diversiteit en pluriformiteit geven klank en kleur aan de samenleving, maar maken het samenleven niet altijd makkelijk. Waar mensen van verschillende afkomst en met een verschillende cultuur en achtergrond samenleven, kunnen spanningen en conflicten ontstaan. Diversiteit en pluriformiteit mogen geen synoniem zijn van verdeeldheid.

Om te voorkomen dat onze samenleving uit elkaar drijft, is er nood aan gemeenschapsgevoel en verbondenheid. Bovenal is er nood aan een kader waarin mensen van verschillende afkomst, van verschillende levensbeschouwing, met een verschillende levensstijl rimpelloos naast en door elkaar kunnen leven.

De universiteit is bij uitstek de plaats om vorm te geven aan burgerschap, met gelijke rechten en plichten, om jonge mensen te vormen die met een verdeeld verleden een gedeelde toekomst opbouwen. Vanuit onze opleiding en vorming zijn wij, juristen, bijzonder goed vertrouwd met die basisconcepten van onze samenleving.

Daarom is het onze maatschappelijke opdracht altijd en overal dienaars te zijn van onze democratische rechtsstaat, hoeders te zijn van onze fundamentele rechten en vrijheden, en verdedigers te zijn van de normen en waarden waaropons gedeeld burgerschap gebaseerd is. Onze maatschappelijke opdracht is het onze rechtsstatelijkheid, onze rechten en vrijheden, onze normen en waarden te laten leven in de hoofden en harten van onze burgers.

Dames en heren,

Mag ik, tot slot en in alle bescheidenheid, een paar woorden kwijt over mijn geliefde Alma Mater, over deze prachtige universiteit, die excelleert op tal van vlakken en een groeiende aantrekkingskracht heeft bij de jongeren.

Er is meer dat me wat zorgelijk stemt dan de absurde en verlammende procedure voor de verkiezing van een nieuwe rector. Het is mijn aanvoelen dat de Universiteit Gent nog te zeer een rijksuniversiteit is gebleven, met een governance die al te gecentraliseerd is. Het is mijn overtuiging dat de Universiteit Gent de middelen én de mensen heeft om een sterkere dynamiek te ontwikkelen. Het is mijn mening dat de Universiteit Gent meer kan halen  uit de brede community van haar tienduizenden alumni. En het is mijn hoop én mijn wens dat de Universiteit Gent, een grotere rol gaat spelen in Vlaanderen, zowel economisch als maatschappelijk.

De Vlaamse regering gaat in alle geval binnenkort in mijn provincie bijkomende mogelijkheden bieden tot samenwerking inzake onderzoek en ontwikkeling, onder andere in de agrovoeding en de blauwe economie.

Ik hoop en ik wens dat deze universiteit die daartoe een heuse ambassadeur heeft aangesteld, de uitgestoken hand grijpt. Gent kan een substantiële bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van West-Vlaanderen, dat een sterke industriële provincie is, maar buiten de “Vlaamse Ruit” ligt. Ook algemeen maatschappelijk kan UGent naar mijn aanvoelen prominenter aanwezig zijn in Vlaanderen, meer op het debat wegen.

Ik ben er diep van overtuigd dat Gent alles in huis heeft om een dynamischer, een modernere universiteit te zijn, met een grotere maatschappelijke impact.

 

Dames en heren,

Mijn spreektijd zit erop, maar deze feestelijke dag nog niet.

Laat mij tot slot de initiatiefnemers en de organisatoren van dit Tijgerfeest danken, in het bijzonder de intendant, Frederik Byttebier. Dank ook voor de gelegenheid  die ze mij gaven u toe te spreken.

Laten wij samen verder genieten van deze dag.

Laat de herinneringen verder bovenkomen.

En laat ons straks huiswaarts keren

met een vleugje heimwee in het hart,

maar vooral met een gevoel van trots

en dankbaarheid dat wij deel mochten en mogen zijn

van deze tweehonderd jaar jonge faculteit en universiteit.

 

 

Hoe waardevol vond je dit artikel?

Geef hier je persoonlijke score in
De gemiddelde score is